Skip to main content

Drie verschillende miereneters

De mierenegel van Australië, het schubdier van Afrika (Pangolin) en de reuze miereneter van Zuid- Amerika hebben elk een lange, wormachtige kleverige tong, zo goed als geen tanden en kromme klauwen. Alle drie hebben ze uitpuilende speekselklieren, een maag zo ruw als een betonmolen en een zeer zachte flexibele snuit.

Deze drie miereneters hebben, zoals hun naam duidelijk maakt, een zelfde dieet van mieren en termieten, en dit is een zeer gespecialiseerde bezigheid!

Ondanks deze overeenkomsten is de mierenegel van Australië familie van het vogelbekdier (volgens de evolutie). Wat zij gemeenschappelijk hebben is een krachtig en grenzeloos verlokkelijk proces dat "evolutie convergentie" genoemd wordt. De enige overeenkomst is een hoornachtige snavel. De mierenegel heeft geen tanden, hij maalt zijn voedsel tegen de hoornrand van zijn verhemelte.

Bij de miereneter is het niet veel beter gesteld: samen met de gordeldieren en de luiaards zijn zij bij de onderorde van de tandarmen ingedeeld op basis van extra gewrichtuitsteeksels bij de laatste ruggenwervels en de voorste lendenwervels. Voor de rest is er zo goed als geen overeenkomst tussen deze dieren.

Een overzicht van de gangbare classificatie van de 3 miereneters1:

Indeling \ naam

Schubdier

Miereneter
of Mierenbeer

Mierenegel

Engelse naam

Pangolin

Giant anteater

Spiny anteater

Leefgebied

Afrika

Zuid-Mexico en Paraguay

Australië

Afmetingen

30 – 90 cm + 35 – 90 cm staart.

120 cm + 90 cm staart

70 cm

Soort

Phobidata (7)

Myrmecophagea tridatyla (1)

Tachyglossus

Genus

Manis (1)

Myrmecophagea

(Eierleggende zoogdieren)

Familie

Manidae (1)

Myrmecophidae (miereneters)

Mierenegels

Onderorde

 

Xenarthra (Bijgewrichters) (3)

 

Orde

Manidae

Edentata (Tandarmen)

Snaveldieren (2)

Onderklasse

Zoogdieren

Tandarme zoogdieren

Eierleggende zoogdieren.

Dit is zeer merkwaardig want, zo zegt de miereneter-deskundige Kent Redford van de "Wildlife Society" in the Bronx, mieren zijn klein en moeten dus in grote hoeveelheden geconsumeerd worden. Hiervoor hebben ze een lange, kleverige tong om in één keer honderden mieren te kunnen vangen. Om die tong vochtig te houden en de mieren er af te wassen hebben ze grote speekselklieren nodig. De snuit is aangepast om de tong vlug in en uit de mierennesten te bewegen. De snuit is liefst kaal om de bedreigde mieren zo weinig mogelijk grip te geven om te ontkomen.

Mieren leven in het zand, daarom moet de miereneter voorzien zijn van degelijke klauwen om de nesten uit te graven. De maag moet voorzien zijn om de grote hoeveelheden zand dat vermengd is met de maaltijd, te kunnen verwerken. Tevens moet ze in staat zijn om het mierenzuur, het chemisch verweermiddel van de mieren, te kunnen neutraliseren. Tot slot geeft zand aanleiding tot grote slijtage van de tanden, daarom is de miereneter liever niet voorzien van grote tanden.

Homologisch zijn deze drie dieren zeer verschillend, ze zijn immers in verschillende ordes opgedeeld, toch hebben ze een combinatie van zeer goed aangepaste organen gemeenschappelijk. Het is onnodig te vermelden hoe klein de kans is dat een evolutieproces door toeval uit drie verschillende soorten (ordes) zulke gelijkaardige, gespecialiseerde dieren voortbrengt...