De nakomelingen van Noach volgens Josephus
Door Flavius Josephus (zie afbeelding)
Flavius Josephus was een geschiedschrijver die op eigen initiatief de geschiedenis van de wereld heeft opgesteld aan de hand van de overleveringen die in zijn tijd de ronde deden. Hij maakte hiervoor lange reizen.
Hij leefde van 37 tot ongeveer 100 na Christus.
De indeling van de tekst is door ons gebeurd om de overzichtelijkheid te vergroten. Oorspronkelijk was dit 1 doorlopende tekst.
Hoofdstuk 6
Noachs afkoppelingen tot aan Jakob.
Verscheidene landen door hen ingenomen.
De zonen der kinderen Noachs om hun gedachtenis in ere te doen blijven, gaven hun namen aan die landen alwaar zij zich neersloegen. (Gen. 10)
De zonen van Noach
Japhet
De zonen der kinderen Noachs om hun gedachtenis in ere te doen blijven, gaven hun namen aan die landen alwaar zij zich neersloegen. (Gen. 10) Aldus gaven de zeven zonen van Jafet, die zich in Azië van de bergen Taurus en Amanus tot aan de rivier Tanaïs, en in Europa tot aan Gades uitstrekten, hun namen aan de landen welke zij in bezit namen, en die nog onbevolkt waren.
- Gomor stelde de volksplanting der Gomorieten aan, welke de Grieken nu ter tijd Galaten noemen:
- Magog stelde die der Magogianen aan, welke zij Scythen noemen:
- Javan gaf de naam aan Ionië en ‘t ganse geslacht der Grieken:
- Mado was de stichter der Madeërs, welke de Grieken Meden noemen.
- Thobel gaf zijnen naam aan de Thobeliërs, die men tegenwoordig Iberiërs (Spanjaarden) noemt:
- Mescho gaf de zijnen aan de Meschiniërs (want die van Capadociërs, welke zij nu voeren, is nieuw,) en nog op deze tijd voert ééne van hun steden de naam van Masaka; ‘t welk voor de kenners een bewijs is dat die landaard eertijds zo genoemd werd.
- Thyres gaf zijnen naam aan de Tyriërs, welker Vorst hij was, en die van de Grieken Thraciërs genoemd werden.
Alle die landaarden zijn uit Jafets zeven zonen gesproten.
De nakomelingen van Gomer
Gomor die de oudste van Jafets kinderen was, had drie zonen:
Aschanaxes die zijnen naam aan de Aschanaxiërs gaf, welke de Grieken Reginenzers noemen:
Riphat die zijnen naam gaf aan de Riphateërs, welke de Grieken Paphlagoniërs noemen:
Thygrammes die zijnen naam aan de Thygrammeërs gaf, die door de Grieken Phrygiërs genoemd worden.
De nakomelingen van Javan
Javan, een andere zoon van Jafet, teelde drie zonen:
Alysas die zijnen naam aan de Misiërs gaf, welke men hedendaags Eoliërs noemt:
Tharsus die zijnen naam gaf aan de ‘Tharsiërs, welke tegenwoordig de Ciliciërs zijn, wier voornaamste stad nu nog Tarsus geheten wordt:
Chetim die ‘t eiland, hetwelk men nu ter tijd Cyprus noemt, innam, en aan ‘tzelve zijnen naam gaf, vanwaar het komt dat de Hebreën alle de eilanden en zeeplaatsen Chetim noemen; en nog ten huidigen dage wordt ééne der steden van ‘t eiland Cyprus Citium genoemd (’t welk weinig van Chetim verschilt) door zulken die aan alles Griekse namen geven.
Deze zijn de landaarden welke uit de kinderen en neven Jafets gesproten zijn. Aleer ik de draad mijner rede hervatte, zal ik er nog ééne zaak bijvoegen, die de Grieken mogelijk niet weten, en deze is, dat zij om de uitspraak bevalliger te maken de namen wel veranderen, maar wij niet alzo wij alle namen dezelfde uitgang geven:
Adamos, bij voorbeeldblijft bij ons in alle de uitgangen, Adam.
De kinderen van Cham
De kinderen van Cham namen Syrië in, en al het land van de bergen Amanus en Libanon tot aan de grote zee, aan ‘t welk zij namen gaven die nu of t’enenmaal onbekend zijn, of zo verbasterd dat men ze nauwelijks herkennen kan.
Chus
‘t Zijn alleen de Ethiopiërs van welke Chus, één der vier zonen van Cham, vorst was, die altoos hun naam behouden hebben; en niet alleen in dat land, maar zelfs in geheel Azië, noemt men hen heden daags nog Chuseërs.
Mesach
De Mesreërs voortgekomen van Mesre hebben ook hun naam nog behouden, want wij noemen Egypte ‘Mesree’, en de Egyptenaars ‘Mesreërs’.
Put
Phute bevolkte Lybië; en noemde die volken naar zijnen naam Phuteërs. Daar is nu ter tijd in Mauritanië nog een rivier welke die naam voert, en verscheidene Griekse historieschrijvers spreken er van, gelijk ook van ‘t naburig land hetwelk zij Phute noemen, maar het heeft sedert zijnen naam veranderd naar een zoon van Mesré genaamd Libis; en ik zal in ‘t vervolg zeggen waarom men er de naam van Afrika aan gegeven heeft.
Clanan
De vierde zoon van Cham, zette zich neer in Judea, gelijk het nu genoemd wordt, ‘t welk hij naar zijnen naam Kanaän noemde.
Chus die de oudste van Chams zonen was, kreeg zes zonen:
Sabas van wien de Sabeërs;
Evilas van wien de Evileërs, welke men tegenwoordig Gethuliërs noest;
Sabath van wien de Sabatheërs, welke de Grieken Astabariërs noemen;
Sabakta van wien de Sabakteërs;
Romus van wien de Romeërs gesproten zijn:
deze had twee zonen welker ééne, Judas genaamd, zijnen naam gaf aan de Judadeërs, een volk dat onder de westerse Ethiopiërs woont; en de ander geheten Sabeus gaf zijnen naam aan de Sabeërs.
Hopende Nemrod, zesden zoon van Chus, hij woonde onder de Babyloniërs, en maakte zich meester van hen, gelijk ik hiervoren gezegd heb.
Mesré was vader van acht zonen, die al het land dat er tussen Gaza en Egypte ligt, innamen, maar van deze acht was er niet meer dan één die Philistinus geheten was, wiens naam in het land dat hij bezat nog is overgebleven, want de Grieken hebben de naam van Palestina aan een gedeelte van dat landschap gegeven. Belangende de zeven andere broeders, genaamd Lum, Enam, Labim, Netem, Phetrosim, Chestem en Chepton, men weet van hun verrichtingen (uitgezonderd dat Labim een volksplanting in Lybië oprichtte, en aan dezelve zijnen naam gaf) ganselijk niet, omdat de steden, welke zij bouwden, door de Ethiopiërs verwoest zijn, gelijk wij op zijn plaats (Tweede boek, hoofdstuk 5) zullen zeggen.
Chanaan had elf zonen, Sydonus die in Fenícië een stad bouwde aan welke hij zijnen naam gaf, en die van de Grieken Sydon genoemd wordt; Amath die de stad Amath stichtte, welke men nog hedendaags ziet, en die die naam onder haar inwoners behoudt, alhoewel de Macedoniërs haar de naam van Epiphanië geven naar een van haar Vorsten; Arudeus die ‘t eiland Arude tot zijn deel kreeg; en Aruceus die de stad Arce, op de berg Libanon gelegen, bezat. Hopende de zeven andere broeders, genaamd Eveus, Cheteus, Jebuseus, Eudeus, Sineus, Samareus en Gorgeseus, daar is niets van hen dan hun namen in de Heilige Schrift overgebleven, doordien de Hebreën hun steden verwoest hebben, om een oorzaak die ik zal verhalen.
Toen de aarde na de zondvloed in haar vorigen staat hersteld was (Gen. 9), bebouwde Noach die als te voren, hij plantte wijngaarden, en zamelde op haar tijd de rijp geworden vrucht van dezelve in; welke tot wijn bekwaam zijnde, zo verlustigde hij zich, na gedane offerande, met de wijn. Maar door denzelven dronken geworden, raakte hij in slaap, en leggende wat meer ontbloot dan de welvoeglijkheid toeliet, zag Cham, de jongste zijner zonen, hem in die staat, en toonde hem al spottende aan zijn broederen. Maar zij daarentegen bedekten zijn naaktheid met zodanig een eerbiedigheid als zij hem schuldig waren. Noach verstaan hebbende wat er voorgevallen was, gaf hun zijnen zegen; en uit een vaderlijke tederheid Cham verschonende, vergenoegde hij zich met zijn afkomelingen te vervloeken; welke aldus om de zonde van hun vader gestraft werden gelijk wij in ’t vervolg zullen zien.
Sem
Sem, de derde van Noachs kinderen, kreeg vijf zonen, die hun woonplaats in Azië van de rivier Eufrates tot aan de Indiaanse zee uitstrekten. Van Elam kwamen de Elameërs, uit welke de Perzen hun oorsprong hebben. Assur bouwde de stad Nineve, en gaf de naam van Assyriërs aan zijn onderdanen, die zeer rijk en machtig waren. Arpitazad heeft zijnen naam gegesen aan de volkeren welke tegenwoordig Chaldeën genoemd worden, welker Vorst hij was. Van Aram zijn de Arameërs gekomen, welke de Grieken Syriërs noemen; en van Lude zijn de Ludeërs gekomen, welke men hedendaags lydiërs noemt.
Aram teelde vier zonen, waarvan Us, Trachonitis en Damascus dat tussen Palestina, en Syrië dat Coelo bijgenaamd wordt, gelegen is, gesticht heeft: Gelijk Otrus Armenië; Gether de Bactrianen; en Miseas de Mezaniërs, welker land tegenwoordig het dal van Pasin genoemd wordt.
Arphaxad was vader van Sales, en Sales vader van Heber, naar welke naam de Joden van begin af aan Hebreërs genoemd zijn.
Deze Heber had tot zonen Juktan en Phaleg, die geboren werd toen men de landen deelde, want Phaleg in ‘t Hebreeuws betekent deling.
Juktan had dertien zonen: Elmodat, Saleph, Azermoth, Israës, Edoram, Uzal, Daël, Ebal, Abernaël, Sapham, Ofir, Evilas, en Jobel, die zich van de vloed Kophen die in Indië is, tot aan Assyrië uitstrekten.
Na dus van Sems afkomelingen gesproken te hebben, staat ons nu wan de Hebreën, afkomstig van Heber, te spreken. Phaleg, Hebers zoon, teelde Ragau; Ragau teelde Serug; Serug Nachor, en Nachor Thare de vader van Abraham, die aldus de tiende van Noach was, en 292 jaren na de zondvloed geboren werd. Want Thare was 70 jaren oud toen hij Abraham kreeg; Nachor 120 toen hij Thare gewan; Serug had omtrent 132 jaren toen hij Nachor teelde; Ragau had er 130 toen hij Serug kreeg; Phaleg had dezelfde ouderdom toen hij Ragau gewan; Heber had 134 jaren toen hij Phaleg Kreeg; Salé 130 toen hij Heber kreeg; Arphaxad 135 toen hij Sales teelde; en deze Arphaxad, zoon van Sem, en zoonszoon van Noach, werd twee (Twaalf jaren staat er in het Grieks) jaren na de zondvloed geboren. Abraham had twee broeders Nachor en Aran. Deze laatste stierf in de stad Ur in Chaldea, alwaar men nu nog zijn graf ziet, en hij liet een zoon na geheten Lot, en twee dochters genaamd Sara en Melcha. Abraham trouwde Sara, en Nachor nam Melcha ten wijve. Thare, Abrahams vader, een afkeer van Chaldea gekregen hebbende, omdat hij zijnen zoon Aran aldaar verloren had, verliet hetzelve, en toog met zijn huisgezin naar Karra in Mesopotamië, alwaar hij stierf in de ouderdom van tweehonderd en vijf jaren; want het leven der mensen begon toen allengskens zich te verkorten. Het verminderde steeds tot op Mozes toe, en toen stelde God het op honderd twintig jaren, zijnde de tijd die deze grote en voortreffelijke Wetgever leefde.
Nachor kreeg bij zijn vrouw Melcha acht zonen, Ux, Baux, Manuel, Zacham, Azam, Phaleg, Iadelph en Bathuël; en bij Rama zijn bijwijf Thtab, Gadam, Thavan, en Macham; Bathuël, een van Nachors zonen geteeld bij zijn vrouw Melcha , teelde een zoon genaamd Laban, en een dochter geheten Rebekka.