Skip to main content

BIJBELKRITIEK ?

“Bijbelkritiek” is een academische discipline die zich richt op de analyse en interpretatie van de Bijbel vanuit een wetenschappelijk en historisch perspectief. Het doel is om inzicht te krijgen in de oorsprong, structuur, auteurschap en historische context van de bijbelse teksten. Deze benadering ontstond in de 17e en 18e eeuw en heeft sindsdien een belangrijke rol gespeeld in de studie van religieuze teksten.

Voor de betrouwbaarheid van deze “verlichte bijbelkritiek”, moeten we teruggaan naar twee overwegingen in de context van de Verlichting:

  • Rationeel denken en wetenschap: De ‘Verlichting’ legde de nadruk op rationalisme, kritisch onderzoek en wetenschap. Dit leidde tot nieuwe manieren om religieuze teksten te benaderen. De Bijbel werd niet langer uitsluitend als een goddelijk geïnspireerde tekst beschouwd - God  bestaat immers niet voor de rationeel denkende mens - maar ook als een historisch document dat kritisch geanalyseerd kon worden.
  • Secularisatie: Veel Verlichtingsdenkers bekritiseerden traditionele religieuze opvattingen. Niet allen wilden God "wegredeneren", maar wel religieuze teksten onderwerpen aan dezelfde methoden van kritisch denken die op andere historische documenten werden toegepast.

Dit alles legt natuurlijk een zeer zware druk op de geloofwaardigheid van de Bijbel. Op de manier zoals wij de Bijbel zien, is het een historisch en betrouwbaar boek; je kan er een tijdslijn uit distilleren die gaat van Adam en Eva tot Jezus.  Ook de stamboom van Jezus is te vinden in de Bijbel. Daar het bestaan van Jezus door de huidige geschiedschrijving en het bestaan van de lijkwade van Turijn onbetwistbaar is, hoeven we niet te twijfelen aan de chronologie die we op deze manier construeren.  We hebben informatie vanaf de eerste dag van de schepping tot heden toe! De Stamvader van de hele mensheid is de Schepper van hemel en aarde, de God die beschreven wordt in de Bijbel. Samen met Jezus en de Heilige Geest is de hemel en de aarde  en het leven daarop door Hen tot stand gekomen.

De chronologische herziening van de betrouwbaarheid van de Bijbel doen we met dank aan Robert De Telder (1948 - 2020), hij toont ons een samenhang van de Bijbel in overeenstemming met archeologische vondsten en antieke teksten.

************************

Hieronder de mening van Robert De Telder over de toestand van de EGYTOLOGIE toen hij begon met de revisie van deze tak van de geschiedenis.

Ref: rdt GENESIS VERSUS EGYTOLOGIE 2009 pag 11-21 (Met nota’s van Creabel)

De Bijbelkritiek

De Bijbelkritiek is een wetenschap die zich bezighoudt met de oorsprong, geschiedenis en tegenwoordige staat van de grondtekst van de Bijbel. Hierin moeten we dan onderscheid maken tussen de tekstkritiek die zich bezighoudt met de vaststelling van de juiste bewoordingen van de oorspronkelijke Bijbeltekst wat overigens een nuttige wetenschap is en anderzijds de ware Bijbelkritiek die zich bezighoudt met de inhoud van de tekst op grond van de aard, de vorm en het onderwerp van de verschillende Bijbelboeken, de aard en de samenhang van de context en van de verschillende Bijbelgedeelten en de gegevens over de omstandigheden van de schrijvers en de geadresseerden van de Bijbelboeken. De vraagstukken waarmee de Bijbelkritiek zich bezighoudt, zijn die van de betrouwbaarheid, de echtheid, de geloofwaardigheid en de literaire vormen van de Bijbelboeken. Op zichzelf zou een dergelijke studie een schijn van objectiviteit kunnen ophouden, ware het niet dat enkel oordelen over het geïnspireerde Woord van God eigenlijk niet anders dan tot mislukking kan leiden. De geschiedenis heeft dit aangetoond.

Een summiere geschiedschrijving van de Bijbelkritiek toont al snel de onbetrouwbaarheid van de verschillende onderzoekers aan. Bijbelkritiek kan al ver in de geschiedenis gevonden worden. De frontale aanval op het Woord van God dateert echter van de tweede helft van de 19de eeuw, zo een 150 jaar geleden. In het kielzog van de evolutietheorie, na de publicatie en verbreid geraken van Darwin’s ‘origin of species’, gingen theologen met naam, ook de Bijbel vanuit dit nieuwe evolutionistische wereldbeeld her-bestuderen. Hun uitgangspunt was dat alle religie, ook de Bijbel, geëvolueerd waren. De godsdienst had zich geleidelijk langs een natuurlijke weg ontwikkeld. Darwin’s evolutietheorie van natuurlijke selectie, veroverde op korte tijd de gehele wetenschappelijke wereld en ook de theologie. De Bijbelkritiek kreeg een nieuw elan en een nieuwe theorie van een ontwikkeling vanaf het primitieve animisme tot het hoogontwikkelde monotheïsme paste schitterend in Darwin’s model.

Vooral in Duitsland maar ook ik Engeland brachten theologen overtuigend de bronnentheorie en de vormkritiek over en richten nieuwe scholen op. Hun conclusie was dat de Thora, de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Pentateuch, onmogelijk van één auteur zoals Mozes geweest konden zijn, en zij herkenden vanuit de tekst meerdere auteurs van de eerste Bijbelboeken.
(n.v.d.r.  Wat ondertussen is bevestigd. )
 De veronderstelde meerdere auteurs van de Pentateuch werden ingedeeld volgens het gebruik door hen van de Godsnaam. Een verschillende Godsnaam zou moeten wijzen op een verschillende bron. Zo werd er een auteur verondersteld te zijn die de naam Jahweh gebruikte en een andere auteur die de naam Elohim introduceerde. Men zag ook twee verschillende scheppingsverhalen in Genesis 1 en 2, en twee door elkaar heenlopende verhalen in Genesis 6-8 met namen de Zondvloedgeschiedenis. Men spreekt hierover doublures en parallelle verhalen. Ook meenden zij zogenaamde tegenstrijdigheden, anachronismen en ongerijmdheden ontdekt te hebben.
(n.v.d.r. Dit laatste wordt nu verklaard door de theorie van de kleitabletten.)

Een voorbeeld is het vermelden van Filistijnen in Exodus, een volk dat pas veel later in het gebied arriveerde. Ongerijmd vond men dat Mozes in de derde persoon over zich zelf en zijn dood geschreven zou hebben. Een man Mozes die tweemaal veertig dagen bij God op de berg is en daar het bevel tot schrijven krijgt (Exodus 34:27), wordt bij voorbaat als onmogelijk verworpen! Als alternatief oppert men, onder het mom van wetenschappelijkheid, dat geschiedenis en godsdienst zich geleidelijk langs een natuurlijke weg ontwikkeld hebben. Men gaat aldus van de ongegronde vooronderstelling uit dat Israëls godsdienst net als elke andere van puur menselijke oorsprong was en uitsluitend evolutionistisch verklaard moest worden. Dat geen enkele bekende godsdienst zich ooit tot echt monotheïsme ontwikkeld heeft deed er voor de Bijbelkritiek niet toe: ook Israël kon niet anders dan met animisme en grof polytheïsme begonnen hebben. De grote hoeveelheid bewijzen vanaf Genesis, dat Israëls godsdienst hoogstaand en puur monotheïstisch was vanaf het begin, werd eenvoudig weggeredeneerd door ze als latere bijvoegsels en verdraaiingen te verklaren. Volgens de critici was de Schrijfkunst tot op David praktisch onbekend in Israël, zodat Mozes niet de Pentateuch geschreven zou kunnen hebben. Voor deze bewering had men weinig andere gronden dan het evolutionistische vooroordeel. Tegenwoordig echter weten we op grond van het nieuwere archeologische onderzoek dat de schrijfkunst niet alleen al honderden jaren voor David heel gewoon was in Israël waar zelfs de jongens konden schrijven wanneer we Richteren 8:14 openslaan. Maar dat zeker al 1500 jaar voor Mozes het schrijven in het Midden-Oosten bestond. De nieuwe archeologische vondsten te Ebla hebben dit bevestigd. Een bibliotheek van tienduizenden kleitabletten uit het derde millennium voor Christus is hier tevoorschijn gekomen. Het is de archeologie die met namen hier de historiciteit van plaatsen uit het boek Genesis bevestigd heeft. De Bijbelkritiek van de negentiende eeuw betwijfelde zelfs dat Abraham wel ooit geleefd had. De verhalen van de aartsvaders werden door de critici als onbetrouwbaar en vaak als onhistorisch beschouwd. Het exodusverhaal van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte wordt omschreven als een oerverhaal vanuit de geloofstraditie. Dus niet één auteur en ooggetuige maar een verzameling van verhalen en overleveringen die pas veel later gecompileerd werden. De Bijbel zelf noemt Mozes als auteur van de eerste vijf boeken. De Heer Jezus Christus verwees tijdens zijn bediening in Israël naar Mozes als schrijver van de Thora. Maar ja, ook het Nieuwe Testament werd door de Bijbelkritiek aangepakt. De Bijbelkritiek haalt het fundament, dat het Woord van God proclameert te zijn, onderuit. De conclusie van de Bijbelkritiek is dat we niet het oorspronkelijke Woord van God meer hebben en dat de auteurs onbetrouwbaar zijn. Dat de Bijbel zelf beweerd door de Geest Gods geïnspireerd te zijn wordt ontkend. Een stelling is: de Bijbel bevat het Woord van God.

De Bijbelkritiek kwam tot bloei tegen de achtergrond van de Verlichting van de achttiende eeuw die uitging van de stelling dat God, zo Hij al bestaat, niet ingrijpt in de natuurlijke orde van het heelal en dat er daarom ook niet zoiets als een bovennatuurlijke openbaring kan bestaan. De Verlichting was een revolutionaire verandering in de manier van denken die in de achttiende eeuw in Europa plaatsvond. Een van de belangrijkste ideeën van de Verlichting was dat de mens autonoom is, dat wil zeggen dat de mens van zichzelf uitgaat en zelf de maat van alle dingen is. De filosofen vonden dat de menselijke rede boven alles ging en in de plaats van enige vorm van openbaring van de kant van de Schepper God. Theologen die deze theorie volgen kan men godsdienstige vrijzinnigen noemen.

Algemene bezwaren tegen de kritiek op de Pentateuch.

  1. Westerse pretentie. Het is onbegrijpelijk dat moderne westerse critici, zonder te beschikken over andere Hebreeuwse literatuur (uit de Bijbelse periode) als vergelijkingsmateriaal, zich een oordeel durven aanmatigen over verschillen in stijl en woordgebruik; zinnen en verzen durven te verwerpen of anders te rangschikken (overal waar hun westerse ideeën over samenhang of stijl geweld zijn aangedaan); of beweren de tekst te kunnen verbeteren door de zeldzame of ongebruikelijke woorden in de Masoretische tekst door andere woorden te vervangen.
  2. Geen objectieve bewijzen. Iets wat opvalt, is de absolute afwezigheid van enige objectieve bewijzen. Iedere bronnensplitser moet toegeven dat er niet de minste aanwijzing bestaat voor het bestaan van een Elohistische auteur of van een Jahwist die de naam Jahweh in zijn documenten gebruikte, namen voor auteurs die de critici hebben uitgedacht. Integendeel, het historische getuigenis is tegen hen.
  3. Desintegrerende benadering. De gebruikelijke benadering voor antieke literatuur is de harmonische benadering, waarbij schijnbare tegenstrijdigheden zoveel mogelijk uit de context verklaard worden om de eenheid van het werk te kunnen handhaven zolang niet het duidelijke tegendeel blijkt. Niet aldus bij de Bijbel. Het zijn vooral joodse theologen geweest die zich verontwaardigd tegen de desintegrerende benadering van het Oude Testament door de critici gekeerd hebben, hun verweten hebben dat men altijd tegenstrijdigheden zal vinden als men er gretig naar op zoek is, en met kracht de eenheid en harmonie van de boeken verdedigd hebben.
  4. Cirkelredeneringen. Door het willen geloven in verschillende bronnen ondanks het ontbreken van objectieve aanwijzingen daarvoor en door het uitgaan van objectieve aanwijzingen daarvoor en door het uitgaan van de desintegrerende benadering is het voor de critici niet moeilijk meerdere bronnen uit te denken, elk met hun eigen kenmerken, en daarna de Schriftplaatsen netjes over die bronnen te verdelen. Maar te beweren dat het keurige resultaat dus bewijst dat er meerdere bronnen geweest zijn, is onwetenschappelijk, omdat die “conclusie” al bij voorbaat in de uitgangsstellingen was ingebouwd. Zonder objectief vastgelegde uitgangspunten kan het resultaat nooit meer zijn dan gespeculeer. Dit resultaat zou nog indrukwekkend kunnen zijn als het inderdaad mogelijk zou blijken alle zinnen in Genesis over meerdere bronnen te verdelen. Dit is echter niet mogelijk, zodat de critici nog een tweede cirkelredenering toepassen. Alle problemen die de tekst voor hun theorie oplevert, worden afgedaan doordat men de vermeende redacteuren en de latere Schriftgeleerden er de schuld van geeft de tekst veranderd te hebben. Dus hetzelfde tekstmateriaal waarop men vertrouwt om de theorie te bewijzen, wordt verworpen wanneer het met de theorie in strijd is. Deze inconsequente handelwijze moeten we vermelden.

VERVOLG VAN DE EGYPTOLOGIE

Een revisie van de Egyptische dynastieën met de Bijbelse chronologie als ankerpunt dringt zich op. Van Egypte weten we dat van de dertig dynastieën van Manetho alleen de jaartallen der laatste vier absoluut vastliggen. De chronologische plaatsing van de overige dynastieën levert vraagteken na vraagteken op, ook in de orthodoxe Egyptologie. Enkele citaten:

“Ik ben bang dat onze kennis van de Egyptische historie niet veel verder gaat dan wanneer iemand zich op grond van enkele data en namen het volgende beeld van de Nieuwere Geschiedenis zou maken: ’een oude dynastie behelst de koningen van Lodewijk XVI tot Louis Philippe. De eerste was een tijdgenoot van Frederik de Grote. Daarnaast regeerden drie tegenkoningen, die al door hun naam, Napoleon, bewijzen, dat zij tot een andere familie behoren en ook een andere titel dragen. De eerste schijnt in Duitsland oorlog te hebben gevoerd; de derde moet wel een belangrijke heerser geweest zijn, want hij heeft vele bouwwerken nagelaten’.”
1911 AD, De Duitse Egyptoloog Adolf Erman

“…It must never be forgotten that we are dealing with a civilisation thousands of years old and one of which only tiny remnants have survived. What is proudly advertised as Egyptian History is merely a collection of rags and tatters.”       
1961 AD, De Britse Egyptoloog Sir Alan Gardiner

De Bijbel is een baken bij het bestuderen van de chronologie der oudheid. In de Bijbel wordt ons absolute chronologie over jaar, maand en soms zelfs een dag geboden. Nochtans wordt door seculiere historici met deze bron geen of weinig rekening gehouden. Wat de buurvolken van Israël betreft en vooral Egypte zijn er nochtans een aantal beschreven interacties te vinden. Ik vermelde al de hongersnood ten tijde van de regering van farao Zoser van de derde dynastie die nauwkeurig zeven jaar duurde. Dezelfde tijdspanne die het Bijbelboek Genesis voor de hongersnood van Jozef, als vizier van Egypte vermeld. Hongersnood was een fenomeen dat in de Egyptische Nijldelta haast niet voorkwam. De enkele vermeldingen over een hongersnood verwijzen dan ook allen naar de hongersnood van het boek Genesis. Als er dan bovendien sprake is van een periode van zeven jaar uit Egyptische bronnen is het verband duidelijk, behalve voor de wetenschap der orthodoxe Egyptologie. Het Bijbelboek Exodus geeft de farao van de verdrukking ten tijde van Mozes een regeerperiode van meer dan de som van 2 x 40 jaar. In de faraolijst van Manetho vinden we slechts één farao met zulk een lange regeerperiode in de zesde dynastie, namelijk farao Pepi II. Twee interacties tussen de Bijbelse geschiedschrijving en die van Egypte. Voor een oprechte onderzoeker een sterke aanwijzing, zo niet het bewijs, dat de geschiedenis van Genesis en Exodus met die van het Oude Rijk van Egypte contemporain was. Niets hiervan vinden we echter in de orthodoxe geschiedschrijving van Egypte terug.

Het is de verantwoordelijkheid van de Egyptoloog Eduard Meyer, voor de foutieve plaatsing van de dynastieën van Manetho op de tijdsbalk. Met de Bijbel hield hij geen rekening. Integendeel! In 1904 maakte hij zijn werk ‘kalender en Sothis-periode’ bekend. Hij ging er van uit dat er in het oude Egypte twee kalenders naast elkaar bestaan hadden. Een burgerlijke en een godsdienstige gebaseerd op het opkomen van de Hondsster of Sopdet voor de Egyptenaren. Sothis is dan de Griekse naam voor deze ster. Hij legde verband tussen de noodzakelijke correctie in jaarlengte, het schrikkeljaar, en het verschijnen van de vaste ster Sothis of Sirius in het Latijn, ten tijde van het begin van de jaarlijkse Nijl-overstroming. Hij ging er van uit dat een Egyptisch jaar 365 dagen telde en dus elk vierde jaar op de kalender een schrikkeljaardag verloren ging. Hij veronderstelde als gevolg hiervan dat er twee kalenders in het oude Egypte in gebruik waren: een officiële kalender die met de maand Thoth begon en geen rekening met schrikkeljaren hield, en een zonnekalender die gebaseerd was op het opkomen van de veronderstelde Hondsster en dus astronomisch correct was. De twee kalenders begonnen officieel gelijktijdig op de eerste dag van de maand Thoth; daardoor liep na vier jaar de officiële kalender één dag op de astronomische kalender achter en als een gevolg daarvan vond de heliakische opkomst van Sirius op de tweede dag van de maand Thoth plaats. Op deze wijze verloor de kalender één week op 28 jaar tijd, op een periode van 120 jaar ging er een maand verloren; op een tijdspanne van 1460 jaar liepen de twee kalenders weer gelijk en daarmee begon dan een nieuwe Sothisperiode. In 239 AD vermeldde de Romeinse grammaticus Censorinus dat in 139 AD de eerste dag van het Egyptische kalenderjaar daadwerkelijk samenviel met de heliakische verschijning van Sirius – wat het einde van een Sothis-cyclus veronderstelde. Terugrekenend concludeerde men dat vergelijkbare situaties zich hadden voorgedaan in 1317 en 2773 voor Christus.

...