De invloed van je wereldbeeld op je denken
Men mag het als redelijk normaal bestempelen dat ook wetenschappers met een bepaalde vooringenomenheid hun werk aanvatten. Zo zijn de ontdekkingsreizigers Darwin en Alexander von Humboldt (1769–1859 bijna zeker op weg gegaan met het idee om een bijdrage te leveren aan de vooruitgang van de wetenschap. Of .. met andere woorden: hun doel was waarschijnlijk bewijzen voor de evolutietheorie te vergaren.
Net zo met de archeologen die in het Midden - Oosten vanaf 1830 hun opgravingen startten, uitgaand van het idee dat de mens geëvolueerd was vanuit een lager wezen, had men verwacht om - naarmate men dieper groef - niet alleen oudere maar ook tekenen van een meer simpele cultuur - gebruiksvoorwerpen en architectuur - te vinden. Tot hun verbazing was dat (in het Midden - Oosten) niet zo.
Legerofficier en archeoloog Wiseman behandelt in hoofdstuk 4 van zijn boek “Nieuwe ONTDEKKINGEN in BABYLONIË over GENESIS” uit 1937 een probleem waar hij een volledig hoofdstuk aan wijdt: “Snelle ontwikkelingen in de vroege geschiedenis”. Uit de uitspraken die Wiseman genoteerd heeft van de onderzoekers/archeologen ter plekke, bleek meer dan eens dat de plots opkomende cultuur door de opgravers als ‘zeer onverwacht’ werd ervaren.
Het hoofdstuk begint met de woorden: ‘Een van de opmerkelijkste feiten die uit archeologisch onderzoek naar voren is gekomen, is dat de schrijfkunst begon in de vroegste historische tijden die de mens kent.’
De hoofdreden voor deze verbazing is een verkeerde verwachting, die zijn oorsprong vindt in het wereldbeeld van de betrokkenen.
Immers als je verwacht dat de eerste mensen holbewoners waren die amper iets op de rotsen konden kribbelen, en je komt mooie stenen huizen met architectonische hoogstandjes tegen, waar je bovendien kleitabletten vindt die handelen over de meest alledaagse zaken tot en met politieke overeenkomsten en zelfs een voorloper van de post - het zenden van verzegelde brieven - dan ben je verplicht om je uitgangspunt te herzien.
Als bovendien de enorme schat aan bewijsmateriaal die is bovengehaald in het Midden - Oosten, heel goed aansluit met wat je in de Bijbel kan lezen, wordt de verwondering des te groter.
Het steeds weerkerende punt voor de mens is dat we geschapen zijn en dat onze Schepper ons liefheeft en ons naar Zich wil toetrekken zodat we een relatie met Hem opbouwen.
Holbewoners of beschaafde mensen?
Natuurlijk speelt de gedachte over holbewoners een rol in ons denken. Hoe moeten we de geschiedenis van de mens dan zien?
De bijbel vertelt ons dat God de mens schiep als laatste van zijn werken in die eerste week van het bestaan van hemel en aarde. Dat feit alleen al, wijst erop dat de hele schepping wel eens speciaal gemaakt kan zijn om de mens een habitat te geven.
Stel je even in de plaats van Adam en Eva. Op de dag dat ze geschapen werden, stonden ze daar plots in de hof van Eden - zonder enige herinnering - in een totaal vreemde omgeving. We lezen dat God, voordat Hij Eva maakte, Adam liet kennis maken met de dieren. Hoe hij ze zou noemen en of hij zich een gezelschapsdier zou kiezen. Maar hij vond er geen. Daarom maakte God hem een vrouw.
Dit toont ons dat vanaf dat Adam op de wereld kwam, God in de buurt was. God blies de levensadem in Adams neus:
Ge 2:7 toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.
Later blijkt dat God regelmatig komt wandelen in de tuin waar Adam en Evan leven:
Ge 3:8 Toen zij het geluid van de HERE God hoorden, die in de hof wandelde in de avondkoelte, …
Adam en Eva leefde waarschijnlijk jaren met God in hun nabijheid, Die hen allerlei zaken leerde.
Goud, het eerste metaal dat de mens bewerkte?
Ge 2:10-12 Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen, en daar splitste zij zich in vier stromen. De naam van de eerste is Pison; deze stroomt om het gehele land Chawila, waar het goud is; en het goud van dat land is goed; daar is de balsemhars en de steen chrysopraas.
Adam vernoemt goud in zijn verhaal. Als er maar twee mensen op aarde zijn, wat heb je dan aan goud (als betaalmiddel)?
We bekijken het even vanuit het oogpunt van de Bijbelse beschrijvingen. Kort na de schepping was goud het eerste metaal dat de mens ontdekte. In die tijd had goud niet de bijzondere status die het later zou krijgen als symbool van rijkdom en macht. Het zachte, buigzame metaal viel op door zijn glans en zijn weerstand tegen roest en corrosie. Daardoor werd goud aanvankelijk vooral gebruikt als een praktisch materiaal, bijvoorbeeld om eenvoudige gebruiksvoorwerpen zoals schalen, potjes, messen en andere gereedschappen te maken. Deze voorwerpen waren duurzaam en relatief makkelijk te maken, ideaal voor dagelijks gebruik.
Goud werd aanvankelijk gevonden in de (buurt van) rivier Pison; of het land Chawil (Gen 2:11)3
Adam en Eva verzamelden (onder leiding van God?) dit goud met de hand of door primitieve methoden zoals panning, waarbij zand en modder in een kom met water werden gespoeld. Het goud, zwaarder dan andere materialen, zakte naar de bodem en kon zo gemakkelijk worden verzameld. In sommige regio’s werden mogelijk ook goudaders in gesteente ontdekt.
Om het ruwe goud zuiverder te maken, kon men het (waarschijnlijk) zelfs smelten in een open vuur (smelttemperatuur 1068ºC) op een hol vlak. Goud heeft een erg hoog soortelijk gewicht zodat het vuur zelfs zou kunnen drijven op gesmolten goud. Alle onzuiverheden scheiden zich af door slakken die aan de oppervlakte drijven. Door dit proces (louteren) kan men goud van hoge zuiverheid verkrijgen.
Het gezuiverde goud werd daarna bewerkt (gehamerd) tot verschillende voorwerpen. Dankzij zijn zachtheid kon goud koud bewerkt worden en met eenvoudige hamers van steen of bot. Voor complexere objecten ontwikkelde men technieken zoals gieten. Hierbij gebruikte men vaak een mal van klei of steen, waarin het vloeibare goud werd gegoten. Zo werden sierlijke en functionele objecten gemaakt. Het zachte metaal maakte het bovendien mogelijk om decoraties en patronen aan te brengen, waardoor gouden voorwerpen ook een esthetische waarde kregen.
Volgens het geslachtsregister in Henoch 5 wordt Kenan na Set geboren ongeveer 340 jaar na de schepping. Omdat Adam in zijn kleitablet Kenan niet vermeldt, kunnen we veronderstellen dat het voor 340 AM geschreven werd. Maar tegen die tijd was er onder de nakomelingen van Kaïn al een smid die ijzer en koper bewerkte.
Ge 4:22 En Silla baarde eveneens, namelijk Tubal-kain, de vader van de smeden, allen, die koper en ijzer bewerken. En de zuster van Tubal-kain was Naama.
Dit schrijft Adam vlak voor het einde van zijn kleitablet.
Dit geeft een idee van hoe snel de techniek en de cultuur onder de eerste generaties van de mensheid verbreidde. Tegen de tijd van de zondvloed was er daarom heel waarschijnlijk al heel wat toekomstig archeologisch materiaal geproduceerd.
Het relaas van de ontdekking
In 1929 gaf Sir Leonard Woolley zijn arbeiders de opdracht om een diepe put te graven in de stad Ur (Wiseman pag 23).
De opgravingen aldaar, nu het huidige Irak, vormen een van de meest fascinerende archeologische ontdekkingen van de 20e eeuw. Woolley voerde zijn werk uit in de late jaren 1920 en begin jaren 1930 en ontdekte veel over de oude beschavingen van Mesopotamië. Een van zijn opmerkelijkste bevindingen was een dikke kleilaag van ongeveer 2,5 meter diep, die hij interpreteerde als bewijs van een grote overstroming, mogelijk een herinnering aan de zondvloed die in diverse oude teksten wordt beschreven, zoals in het Bijbelverhaal van Noach en het Gilgamesh-epos.
De ontdekking
Woolley liet een diepe put graven in de ruïnes van Ur, een van de oudste en belangrijkste steden van Sumer. Onder de lagen die de stad zelf vormden, stuitten zijn arbeiders op een dikke laag klei die geen menselijke artefacten bevatte, wat erop wees dat er in die periode geen menselijke bewoning had plaatsgevonden. Onder deze kleilaag vond Woolley echter sporen van een oudere beschaving, waaronder aardewerk en werktuigen. Deze ontdekking suggereerde dat de kleilaag het gevolg was van een grote overstroming die een eerdere nederzetting had begraven.
De interpretatie
Woolley zag de kleilaag als archeologisch bewijs voor een grote zondvloed, die hij associeerde met de verhalen uit de Bijbel en het Gilgamesh-epos. Beide tradities beschrijven een allesverwoestende overstroming die door goden of God werd gezonden. Woolley concludeerde dat de overstroming lokaal moet zijn geweest maar dat het zo'n impact had op de Summarische beschaving dat het in de mythologie werd opgenomen als een wereldwijde gebeurtenis.
Kritiek en modern onderzoek
Hoewel Woolley's interpretatie destijds veel aandacht kreeg, hebben latere archeologen en geologen zijn conclusies genuanceerd. De kleilaag wordt tegenwoordig beschouwd als het resultaat van een regionale overstroming van de Eufraat of Tigris, die een aanzienlijke maar niet wereldwijde impact had. Mesopotamië, met zijn vlakke rivierdelta, was gevoelig voor grote overstromingen, en dergelijke gebeurtenissen hadden een grote invloed op het leven en de mythologie van de bewoners.
Latere onderzoeken hebben aangetoond dat overstromingen van dit type niet ongebruikelijk waren in de regio. De dikke kleilaag die Woolley vond, kan het gevolg zijn geweest van sediment-afzetting na een catastrofale maar regionale overstroming, mogelijk veroorzaakt door een combinatie van zware regenval en rivieren die buiten hun oevers traden.
Betekenis
Woolley's opgravingen waren cruciaal voor ons begrip van de oude Mesopotamische beschavingen en hun verband met de Bijbelse traditie. Hoewel zijn interpretatie van de kleilaag als bewijs voor een wereldwijde zondvloed tegenwoordig als speculatief wordt beschouwd, was zijn werk baanbrekend in het aanstippen van de impact van natuurlijke rampen op de mythologie en cultuur van oude volkeren.
De vondsten uit Ur blijven een belangrijk hoofdstuk in de archeologie en in onze zoektocht naar het verband tussen oude verhalen en historische gebeurtenissen. Ze laten zien hoe natuurlijke verschijnselen kunnen worden omgevormd tot krachtige mythen die generaties lang worden doorverteld.
Referenties:
Wiseman
- “New Discoveries In Babylonia About Genesis” e by P. J. Wiseman (Author), D. J. Wiseman (Editor)
Leonard Woolley:
- "Ur of the Chaldees" (1929) door Woolley, beschrijft zijn opgravingen in detail, inclusief de ontdekking van de kleilaag en zijn interpretatie ervan.
- Woolley's officiële verslagen van de opgravingen zijn te vinden in wetenschappelijke publicaties en rapporten van het British Museum en de University of Pennsylvania, die de expeditie financierden.
Algemene archeologische studies:
- P.R.S. Moorey: "A Century of Biblical Archaeology" (1991). Dit boek behandelt Woolley's werk in Ur en de context van zijn tijd, inclusief een kritische evaluatie van zijn interpretatie van de zondvloed.
- K.L. Younger: "Ancient Conquest Accounts: A Study in Ancient Near Eastern and Biblical History Writing" (1990). Dit werk bespreekt archeologisch bewijs van overstromingen in Mesopotamië en hun invloed op mythologische verhalen.
- Wetenschappelijke artikelen:
- Jacobsen, Thorkild. "The Waters of Ur." In The Journal of Near Eastern Studies, 1946. Dit artikel analyseert Woolley's bevindingen en vergelijkt ze met Mesopotamische teksten zoals het Gilgamesh-epos.
- Mallowan, M.E.L. "Noah's Flood Reconsidered." In Iraq, Vol. 26 (1964). Dit artikel geeft een kritische blik op Woolley's interpretaties en bespreekt alternatieve verklaringen.
- Bijbelse en Mesopotamische context:
- Stephanie Dalley: "Myths from Mesopotamia: Creation, the Flood, Gilgamesh, and Others" (1989). Dit boek bevat vertalingen en uitleg van Mesopotamische mythen, inclusief hun archeologische achtergrond.
- Moderne interpretaties van Mesopotamische archeologie:
- Fagan, Brian M.: "Floods, Famines, and Emperors: El Niño and the Fate of Civilizations" (2000). Dit werk bespreekt hoe natuurlijke rampen, zoals overstromingen, invloed hadden op beschavingen en hun mythologie.