Skip to main content

Een woordje over rassen

De diversiteit die planten- dieren- en mensenrassen ten toon spreiden heeft in het verleden ertoe geleid dat men dacht dat het om kleinschalige evolutie gaat. Soms duidt men het aan als micro-evolutie,  maar ook dat is verkeerd. Het gaat in de meeste gevallen om ingebouwde (beperkte) variatiemogelijkheden.

Mendel bestudeerde dit fenomeen a.d.h.v. de kleur van bloemen: dit leidde tot de “wetten van Mendel”. Met behulp van deze wetten kan je bijv. bij bloemen een goede prognose doen van wat een bepaalde kruising zal opleveren.  Bij Mendel ging het in de eerste plaats om kleuren. Maar er zijn ook variaties die (heel) wat complexer zijn.

Ingebouwde variatie

Met ingebouwde variatie bedoelen we een variatie die tot stand komt door parameters in het DNA aan te passen, maar waarbij er geen informatie wordt toegevoegd. In de praktijk kan men stellen dat wanneer de levensvormen zich onderling kunnen voortplanten, dat ze tot dezelfde variatiegroep behoren.  We kunnen hier de indeling van de biologische taxonomie niet volgen omdat  de variatie groepsgrens niet consequent een bepaalde overgang volgt tussen de categorieën die daarin zijn gedefineerd.

Technisch worden taxometrische groepen anno 2020 ingedeeld volgens DNA verschillen.

Bij de hond zien we bijvoorbeeld een scheiding tussen wolven en coyotes hun mitochondriale DNA verschilt rond de 4%. Het verschil tussen de wolf en de domesticatie hond is slechts 0.2%.

Er zijn de laatste decennia verschillende ‘rassen’ gekweekt waarin de wolvenbloedlijn is verwerkt. Meestal met het doel om een sterkere soort te telen die beter tegen de koude kan. Dit betekent voor ons dat de hond en de wolf binnen 1 variatiegroep zitten.

Rassen

Met een ras duiden wij tegenwoordig een aantal dieren aan met een bepaalde stamboom. In het verleden is er dan ergens iemand geweest die een paar dieren heeft afgezonderd om als stamvader en -moeder te dienen. De eerste generaties van die stam worden dan gekweekt met dieren die heel nauw aan elkaar verwant zijn. Je kan het beschrijven als een soort incest bij dieren.

Na verloop van een aantal generaties gaat er echter informatie verloren door teveel inteelt. Bij inteelt worden niet alle mogelijke variaties via het DNA doorgegeven.  Op die manier kunnen op den duur bepaalde opties verloren gaan.  Dit kan je zonder problemen ‘degeneratie’ noemen. In de variatiegroep ‘hond’ wordt dit duidelijk gezien en onderkend. Bij hondenkenners zijn de verschillen tussen de rassen gekend. Het gaat niet enkel om kleur, maar ook om grootte, lichaamsbouw, karakter, intelligentie, gezondheid, enz. Bij andere dieren kunnen daar nog andere zaken bijkomen. B.v. eten Wiltshire Horn schapen een uitgebreidere variatie aan grassen en (on)kruiden dan de gewone Texel schapen. Ook zijn ze zelf-ruiend dus moeten ze niet geschoren worden want hun wintervacht valt uit in de lente. Zowel de ooien als de rammen hebben horens. Deze schapen eten liever de bladeren van de fruitbomen dan het fruit dat er aan hangt.

Hoewel het bij gekweekte rassen dus eigenlijk gaat om degeneratie, hebben rasdieren meestal een hogere waarde omdat men - door selectief te paren - bepaalde gewenste eigenschappen heeft kunnen benadrukken. Maar spijtig genoeg zijn er meestal ook ongewenste eigenschappen die zich bij deze rasdieren benadrukken. In extremis moeten bijvoorbeeld de nakomelingen met een keizersnede geboren worden zoals bv. bij de dikbil-koe.

Er zijn nog andere verschillen, die niet zo snel opgemerkt worden. Een voorbeeld hiervan is de samenstelling van koemelk. Ook koeien werden in het verleden duchtig geselecteerd bij het kweken. Sommige voor een grotere vleesopbrengst, andere voor een grotere melkopbrengst. Het gevolg is dat in onze contreien bijna geen koeien meer zijn die A2 melk produceren. Ze produceren bijna allen A1 melk. en dat is niet die melk die niet zo geschikt is voor menselijke consumptie.

A1 en A2 melk

Eiwit in melk kent twee varianten: wei en caseïne. Caseïne wordt onderverdeeld in alfa, kappa en bèta. Het gaat ons hier om de bèta-caseïne variant. De gen die de bèta-caseïne aanmaakt, wordt in de wetenschappelijke literatuur gemakshalve de bèta-caseïne gen genoemd maar in feite is de bèta-caseïne gewoon een eiwit. Deze komt voor in zowel A1- als in A2-melk.

Bij koeien met een A1 variant van de bèta-caseïne gen, worden aminozuren afgebroken (zeven in totaal) waardoor er een kwade molecuul, de peptide BCM7, vrijkomt in de melk. Deze BCM-7 wordt door het menselijk lichaam opgenomen in de bloedbaan met negatieve gevolgen.

Bij koeien met een A2 variant wordt het bèta-caseïne eiwit niet afgebroken, komt de peptide BCM7 niet vrij en richt dus bij de mens geen schade aan.

(Bron: 1https://www.guernsey-butter.com/guernsey-boter/a2-melk/)

Besluit

Onze Schepper heeft heel wat mogelijkheid gelaten voor de mens om planten en dieren naar zijn hand te zetten.  Uit de voorbeelden mag blijken dat dit voor- en nadelen heeft.

We betalen graag wat meer voor een rasdier omdat we denken een veredeld dier te hebben. Maar eigenlijk is het een gedegenereerd dier dat buitenzijn goede kwaliteiten meestal ook bepaalde minder goede kwaliteiten bezit. Het mooie is dat we de rassen uiterlijk kunnen herkennen, en bijv. aan het uiterlijk van een hond kunnen zien welk karakter hij heeft.